Het is inmiddels een bekend fenomeen: uithalers in de Rotterdamse haven. Dit zijn veelal relatief jonge jongens en meiden die in opdracht van grotere criminelen drugs uit containers halen. Voor deze vorm van drugscriminaliteit kan vervolging plaatsvinden vanwege overtreding van artikel 461 Sr, en sinds 1 januari 2022 ook artikel 138aa Sr, dat ziet op de strafbaarstelling van het wederrechtelijk verblijven op of toegang verschaffen tot (lucht)haventerreinen. In de meeste gevallen hangt deze binnendringers een strafrechtelijke vervolging boven het hoofd, maar ook civielrechtelijke aansprakelijkheid is een reëel risico - zelfs als strafvervolging uitblijft. Dat blijkt uit het arrest van het gerechtshof Den Haag van 14 januari 2025[1], waarbij het vonnis van de Rechtbank Rotterdam inhoudende de veroordeling van de uithalers tot betaling van schadevergoeding aan de Rotterdamse ECT-terminal, in stand bleef.[2]
Op 13 september 2021 bevinden negen uithalers zich in een container op het terrein van ECT Delta Terminal B.V. (‘ECT’) op de Maasvlakte in de Rotterdamse haven. Een van hen ziet zich genoodzaakt om zelf de politie te bellen vanwege ademhalingsproblemen. Kennelijk is er een zuurstofgebrek ontstaan en kunnen ze de container niet van binnenuit openen. De hulpdiensten komen naar het ECT-terrein, maar omdat de uithalers niet kunnen zeggen in welke container ze zitten en waar, moet het bedrijf vanwege veiligheidsoverwegingen stilgelegd worden tijdens de zoektocht. Alle voertuigen en kranen op het betreffende terreindeel moeten uitgeschakeld worden om letsel aan personen te voorkomen. ECT lijdt schade: vanwege de onbevoegde aanwezigheid van de uithalers op het terrein heeft het operationele proces zo’n tweeënhalf uur stilgestaan. ECT wil haar schade op de uithalers te verhalen in een civielrechtelijke procedure. De rechtbank Rotterdam wijst de vordering van ECT grotendeels toe en veroordeelt de uithalers hoofdelijk tot betaling van schadevergoeding aan ECT ad EUR 10.190, hoofdzakelijk bestaande uit interne loonschade. Een van de veroordeelde gedaagden gaat in hoger beroep.
In hoger beroep voert betwist de appellant zijn aanwezigheid op het terrein en de hoogte van de schade. Hij was niet strafrechtelijk vervolgd voor het feit en volgens hem had ECT desnoods ook een kleiner deel van het terrein kunnen stilleggen teneinde haar schade te beperken. Het hof gaat hierin niet mee.
Uit een brief van de Districtschef Zeehavenpolitie en de daarin opgenomen persoonsgegevens van appellant, blijkt zijn aanwezigheid wel degelijk. Daarmee handelde hij in strijd met artikel 461 Sr, hetgeen een onrechtmatige daad jegens ECT oplevert. Door hem is dat onvoldoende weersproken, evenals het feit dat hij daarvoor geen toestemming had. Ook zijn stelling dat hij daar niet als uithaler aanwezig was, kan hem niet baten. In welke hoedanigheid hij aanwezig was, doet niet ter zake.
In dit geval beperkte de vordering zich tot directe loonschade van ECT zelf. Het stilleggen van het operationele proces kan ook tot schade lijden bij anderen in de logistieke keten. De vraag is dan of ook zij hun (indirecte) schade op de veroorzaker kunnen verhalen. Die gevallen zullen stuiten op causaliteitskwesties en relativiteitsvragen. Zo kan men zich afvragen of dit soort schade voor de veroorzaker voorzienbaar is en dus aan hem moet worden toegerekend. Ook is nog maar de vraag of de geschonden norm, veelal artikel 461 Sr of 138aa Sr, of een daarvan afgeleide zorgvuldigheidsnorm, strekt tot bescherming van vermogensschade van derden.
Met de bevestiging van het gerechtshof Den Haag is nogmaals duidelijk dat terminaloperators, zoals ECT, de schade die zij lijden door deze vorm van drugcriminaliteit kunnen verhalen op de daders. Dit is ook goed mogelijk als de uithalers niet strafrechtelijk vervolgd worden. Interessant om in de gaten te houden is in hoeverre andere bedrijven in de keten mogelijk ook hun schade kunnen verhalen op de daders. Wellicht heeft het de voorkeur dat betrokken partijen dergelijke risico’s contractueel of anderszins afdekken.
[1] Gerechtshof Den Haag 14 januari 2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:11.
[2] Rechtbank Rotterdam 16 juni 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:5520.